Behandeladviezen diabetes mellitus verschillende palliatieve stadia

 Klik hier om Het beleid bij diabetes mellitus in de palliatieve (terminale) fase van drs. Herman Gerritsen als pdf te downloaden.

Stabiele fase en een prognose van langer dan een jaar

Streefwaarde: HbA1c < 65 mmol/l.

Bloedglucosewaarden: 6-15 mmol/l.

Orale medicatie: overweeg preventieve medicatie te staken (denk ook aan preventieve medicatie voor cardiovasculaire aandoeningen, zoals statines).
Orale medicatie stoppen bij verdenking klinische klachten of klaring < 30 ml/min.

Insuline(pomp): aanpassen op geleide van voedingsintake en lichamelijke activiteit, bij behandeling met corticosteroïden.

 

Progressieve fase, prognose enkele maanden

Streefwaarde: HbA1c niet langer relevant.
Bloedglucosewaarden: 6-15 mmol/l.

Orale medicatie stoppen bij verdenking klinische klachten of klaring < 30 ml/min.
Indien zowel orale medicatie als insuline wordt gebruikt: staken orale medicatie. Na stoppen orale medicatie en twijfel over bloedglucosegerelateerde klachten:
controle namiddagbloedglucose (tussen 15 en 17 uur). Indien bloedglucose > 15 mmol/l: (her)start 30 mg gliclazide.

Insuline(pomp): aanpassen op geleide van voedingsintake en lichamelijke activiteit, bij behandeling met corticosteroïden.
Overweeg bij alle insulinedoseringsschema’s deze over te zetten op een eenmaal daags lang werkend analoog (glargine/detemir) in de ochtend. Dosering bij aanvang maximaal 50-75% van de totale dagelijkse dosis insuline in oude schema. Bepaal daarna maximaal tweemaal per week de middagbloedglucosewaarde (tussen 15 en 17 uur). Indien bloedglucose < 8 mmol/l: 10-20% minder lang werkend analoog. Indien > 20 mmol/l: 10-20% meer langwerkend analoog. Bij reeds 2 maal daags insulineschema: overweeg over te zetten op 2 maal daags mixregime.

Gevorderde fase, prognose enkele weken

Streefwaarde: HbA1c niet langer relevant.
Bloedglucosewaarden: 8-20 mmol/l.

Orale medicatie: metformine, DPP4-remmer en GLP-1-analoog stoppen. SU-derivaat: alleen kortwerkende preparaten  (gliclazide/tolbutamide): stoppen of halveren. Na stoppen orale medicatie en twijfel over bloedglucosegerelateerde klachten:
controle namiddagbloedglucose (15 tot 17 uur). Indien bloedglucose > 15 mmol/l: (her)start 30 mg gliclazide.

Insuline(pomp): aanpassen op geleide van voedingsintake en lichamelijke activiteit, bij behandeling met corticosteroïden. Overweeg bij alle insulinedoseringsschema’s deze over te zetten op een een- maal daags lang werkend analoog (glargine/detemir) in de ochtend. Dosering bij aanvang maximaal 50-75% van de totale dagelijkse dosis insuline in oude schema. Bepaal daarna maximaal tweemaal per week de middagbloedglucosewaarde (15 tot 17 uur). Indien bloedglucose < 8 mmol/l: 10 20% minder lang werkend analoog. Indien > 20 mmol/l: 10-20% meer langwerkend analoog. Bij reeds 2 maal daags insulineschema: overweeg over te zetten op 2 maal daags mixregime.

Laatste fase (pre)terminal, prognose enkele dagen

Streefwaarde: HbA1c niet langer relevant.
Bloedglucosewaarden: alleen bepalen bij twijfel over klinische klachten.

Bij bloedglucose > 20 mmol/l: 6 eenheden snelwerkend analoog insuline toe-
dienen. 11 Orale medicatie: alle orale medicatie staken.

Insuline: bij diabetes type 2 staken indiendagdosering niet hoger dan 40 eenheden. Alle insulinedoseringsschema’s overzetten op eenmaal daags lang werkend analoog (glargine/detemir) in de ochtend. Dosering bij aanvang maximaal 50-75% van de totale dagelijkse dosis insuline in oude schema.
Indien bloedglucose < 8 mmol/l: 10-20% minder lang werkend analoog.
Indien bloedglucose > 20 mmol/l; 10-20% meer lang werkend analoog.

 

  • In de terminale fase is het moeilijk onderscheid te maken tussen een hypo- en een hyperglykemie.
  • Gedurende coma/sedatie: overweeg of de vermindering in bewustzijn niet het gevolg is van een hypoglykemie. Indien de bewustzijnsvermindering irreversibel blijkt, staak dan alle medicatie (dus ook de insuline).